Halfverhardingen

Beloopbare ruimte in de tuin

In kleine tuinen neemt verharding een relatief groot deel van de oppervlakte in beslag; je wilt immers gemakkelijk van de weg naar de voordeur kunnen lopen en van de achterdeur bij de schuur kunnen komen. Alle deuren moeten open kunnen en alle ramen moeten bereikbaar zijn voor schoonmaak en onderhoud. Je wilt ergens in de tuin kunnen zitten en de beplanting moet goed te bereikbaar zijn voor onderhoud. Allemaal redelijke wensen, maar voor je het weet, bestaat er voor bijna elke plek in de tuin wel een reden om de ondergrond daar beloopbaar te maken.

De hele tuin dichtstraten is niet de oplossing. De tegelvlakten die je vaak in steden en nieuwbouwwijken ziet, zijn ecologisch gezien een ramp. Leven is daar nauwelijks mogelijk. In de zomer wordt het er te heet en na een flinke regenbui staan de tuinen volkomen blank omdat het water nergens heen kan stromen. Onderhoudsarm zijn die tuinen ook al niet: tegels worden vies en glad van de aanslag. In de naden groeit onkruid, dat daar moeilijk te bestrijden is. De naden waterdicht voegen werkt meestal averechts: het water kan dan nog slechter weglopen, damp van onderaf kan niet ontsnappen. Bovendien verweren de voegen op den duur en ze breken al snel als de ondergrond van de bestrating niet perfect stabiel is. Voegen gemaakt met waterdoorlatende voegmiddelen weren weliswaar onkruid maar ze vergen een ondergrond die zowel heel stabiel als waterdoorlatend is. En dan nog: het water kan daar alleen weg via die relatief smalle voegen.

Eerst en vooral is het de kunst om ook in een klein tuintje enige ruimte te vinden voor beplanting, al is het maar verticaal, met bodembedekkers op de grond, daarboven klimplanten of smalle, opgaande heesters en eventueel met een klein boompje als daar plaats voor is. Dat maakt de tuin een heel stuk prettiger voor mens en dier en er is dan tenminste een plek waar het water gewoon de grond in kan lopen. Mits je die beplanting natuurlijk gewoon in de volle grond neerzet en niet in verhoogde plantenbakken die snel uitdrogen en die juist belemmeren dat het water van de paden kan wegvloeien.

Maar zelfs met een uitgekiende plattegrond en met voldoende kennis van wat er in een kleine tuin op een specifieke locatie kan gedijen, moet je er nog steeds voor zorgen dat de tuin goed beloopbaar is op de plekken waar dat nodig is. De keuze van de juiste ondergrond is dan heel belangrijk.

Afwatering

Drainage vormt in stedelijke omgevingen een steeds groter probleem. De aarde wordt warmer, warme lucht kan meer waterdamp bevatten dan koude lucht en al dat water in de atmosfeer komt in de vorm van regen op enig moment naar beneden. Vooral ‘s zomers worden zware buien, met extreme neerslaghoeveelheden in korte tijd, steeds gebruikelijker. De herfstperiode wordt steeds natter en die natte periode zal in de toekomst gemiddeld langer aanhouden. In de stad spelen tuinen voor de afvoer van al dat water een belangrijke rol. Bij pieken in neerslag kan overtollig water niet meteen via de riolen worden afgevoerd. Soms is het mogelijk om water tijdelijk te bergen in bijvoorbeeld ondergrondse kunststof tanks, maar dergelijke oplossingen zijn kostbaar, vergen veel extra materiaal – tank, leidingen, pomp – en is niet toepasbaar op plekken waar de grondwaterstand heel hoog is. Eenvoudiger is het om zo veel mogelijk water in de tuin op te vangen en meteen door de bodem te laten opnemen maar of water gemakkelijk kan inzijgen hangt natuurlijk wel af van de doorlaatbaarheid van de onderliggende grondlagen.

De verhardingen die iedereen kent – de klinkers van beton of van gebakken klei en de tegels van beton, al dan niet voorzien van een keramische toplaag – die laten geen water door. Hooguit via de naden tussen de stenen kan een klein beetje water de grond in sijpelen, als die naden tenminste niet geheel zijn afgesloten door wortels van onkruid of door voegen van cement.

Aan het andere eind van het spectrum is er gras; zeer waterdoorlatend en in principe prima beloopbaar, maar jammer genoeg in kleine tuinen zelden toepasbaar. Gras vergt immers extreem veel onderhoud, een redelijk voedselrijke bodem met een uitstekende structuur en niet te veel en ook niet te weinig water. Verder verdraagt het maar weinig schaduw, kun je er eigenlijk geen tuinmeubilair op neerzetten en krijg je zelfs op warme zomerdagen in de ochtend natte voeten als je erop loopt. Gras in een tuin kan prachtig zijn maar helaas, voor de gemiddelde eigenaar van een klein stadstuintje is het niet geschikt.

Halfverharding

Geen gesloten verharding van waterdichte tegels dus, en geen gras maar wat dan? Er is een scala aan zogeheten halfverhardingen die alle hun voor- en nadelen met zich meebrengen.

Om te beginnen zijn er tegenwoordig, zowel in baksteen als in beton, enkele typen waterpasserende en waterdoorlatende stenen en tegels op de markt.

Eerst de waterpasserende modellen. Daarbij stroomt het water weg via extra brede voegen tussen de stenen, die zo zijn vormgegeven dat zij elkaar onder het loopoppervlak maar op een paar plekken raken. De voegen tussen de stenen worden opgevuld met split of met een waterdoorlatend voegmiddel. Regenwater kan zo beter worden afgevoerd naar de ondergrond dan bij een geheel gesloten verharding het geval is, maar aan deze oplossing kleven nog wel enkele nadelen. Waterpasserende bakstenen worden vooralsnog bijna uitsluitend geproduceerd in de wat grovere afmetingen van keiformaat of dikformaat voor toepassing in de openbare ruimte, al is er in beton iets meer keus aan formaten. Verder luistert de materiaalkeuze voor de voeg erg nauw. Bij waterpasserende stenen springen de bredere voegen veel meer in het oog dan bij bestrating en die voegen mogen niet dichtslibben met fijn zand, vuil, mos, algen of wortels van onkruiden. Dat vergt onderhoud. In de openbare ruimte kunnen bijvoorbeeld borstelmachines worden ingezet om het onkruid uit de voegen te verwijderen. In een kleine stadstuin werkt dat zo niet.

Vervolgens zijn er de tegels op de markt die uitsparingen hebben in de tegel zelf. Ze zijn als het ware opengewerkt. De uitsparingen kunnen worden gevuld met split of met gras. Een eerste nadeel van vullen met split is weer het onderhoud – want hoe verwijder je onkruid uit kleine openingen die niet belopen of bereden worden? –, een tweede nadeel is dat het resultaat er meestal uitziet als een urnenveld. Gevuld met gras ogen zulke tegels een heel stuk vriendelijker. Voor opritten en parkeerstroken kunnen ze een uitkomst bieden. Maar gras heeft het moeilijk op een zandbed dat de tegels moet dragen, in kleine uitsparingen omringd door beton dat in de zomer heel heet kan worden. Als op een parkeerplaats het gras tussen de tegels er in een heel natte of heel droge periode slecht bijstaat dan is dat niet erg en wanneer zo’n plek van tijd tot tijd bereden wordt dan onderdrukt dat de onkruiden die minder tegen die belasting bestand zijn dan gras. Maar als ondergrond voor een terras of een pad in een stadstuintje is dit niet geschikt. Het oppervlak is te oneffen; in de openingen ontstaan al snel putten en kuilen; het lopen wordt dan oncomfortabel en het wordt lastig om er tuinmeubilair vlak op neer te zetten. Bovendien maken de patronen van uitsparingen, of het nu vierkanten zijn, cirkels of meanderende vormen die zich in een soort mozaïek herhalen, de tuin voor het oog al snel onrustig, hoe leuk die patronen er op het eerste gezicht ook uitzien.

En dan zijn er ook nog de waterdoorlatende stenen en tegels, waarvan de structuur poreus is, zodat het water werkelijk dwars door de ogenschijnlijk gesloten stenen of tegels door kan sijpelen. Het aanbod daarin is nog klein maar ze bestaan in beton en in baksteen en dat laatste zowel nieuw geproduceerd als van gerecycled keramisch materiaal. Hoe deze bestrating zich gaat houden op de lange termijn valt nog niet zo goed te zeggen. In het algemeen geldt, dat hoe kleiner de poriën in het materiaal zijn, hoe sneller ze dichtslibben met zand, vuil, algen, enzovoort. En hoe ruwer of pokdaliger het oppervlak van de steen is, des te eerder kan vuil zich aan dat oppervlak hechten.

De waterpasserende en waterdoorlatende stenen worden soms aangeduid met de verzamelnaam “eco-tegels”. Maar hoe milieuvriendelijk ze zijn, of liever hoe weinig milieuonvriendelijk – want geen tegels maken is altijd minder schadelijk dan wel tegels produceren – hangt natuurlijk niet alleen af van de waterdoorlatendheid maar ook van andere factoren zoals de herkomst van de gebruikte materialen, het transport, de processen die voor de productie nodig zijn, de verwachte levensduur van het product en de mate waarin dat ooit weer kan worden hergebruikt. Beton scoort dan altijd heel slecht, baksteen veel beter. Hergebruikte keramische materialen lijken vanuit het oogpunt van duurzaamheid de beste papieren te hebben. Jammer genoeg is het assortiment daarin nog beperkt. De diepe kleuren en nuances die baksteen zo mooi maken, die tref je daarin (nog) niet aan.

Een heel andere categorie van halfverhardingen vormen de mengsels van steenslag, waaraan al dan niet leem als bindmiddel is toegevoegd. Ze worden al lange tijd toegepast in parken, op landgoederen en in buitengebieden. Vroeger werden zulke mengsels wel stol genoemd maar ze staan, afhankelijk van hun herkomst en leverancier, ook bekend als gravier d’or, parkgoud, dolomiet, Gralux, BGSPAD, KoMex, Koersmix, NobreCal, enzovoort, enzovoort. In essentie gaat het om menggranulaten: samenstellingen van verschillende fracties van een korrelig gesteente of split gemengd met gebroken puin. Idealiter is zo’n mengsel, wanneer het eenmaal correct op de juiste ondergrond is aangebracht, stevig en stabiel genoeg om belast te worden, waterdoorlatend en net voldoende plakkerig om niet te verwaaien bij een combinatie van droogte en wind. Van oudsher werd vaak leem in de mengsels gebruikt om de steenslag te binden maar dat maakte de verbinding vaak te plakkerig. Leem neemt weliswaar water op maar staat dat niet altijd even gemakkelijk weer af. Al jaren zoeken producenten naar de ideale verhouding tussen de gebruikte korrelgroottes, de vorm en scherpte van de steentjes in combinatie met eventuele bindmiddelen, die tezamen de eigenschappen van het uiteindelijke product bepalen. Voor de landschapsontwerper is het vinden van het juiste mengsel van de juiste leverancier voor de juiste toepassing geen sinecure. Dikwijls lijkt een product aanvankelijk heel geschikt maar blijkt na verloop van tijd dat de waterdoorlatendheid afneemt. Het mengsel slibt dicht met algen en mossen, onkruid krijgt steeds meer houvast en er onstaan kuilen en plassen. Om problemen te voorkomen moet het product onder gunstige weersomstandigheden met de juiste machinerie op een correct geprepareerde ondergrond worden aangebracht. Vervolgens moet het voldoende belopen worden om onkruid in de kiem te smoren maar tegelijk mag het weer niet door te zwaar verkeer belast worden om overmatige compressie en spoorvorming te voorkómen. Kortom, in de praktijk stelt het resultaat vaak teleur en qua doorlaatbaarheid scoort zo’n mengsel na verloop van een aantal jaren vaak even goed als een plaat beton. In grotere openbare ruimten, fietspaden, parken zijn kleine ongemakken niet altijd even bezwaarlijk. Daar vormt dit type halfverharding vaak een goedkoop en milieuvriendelijk alternatief voor paden en wegen van asfalt. Maar voor kleine particuliere tuinen ligt dat anders. Na het bekijken van talloze producten, jaar in jaar uit, heb ik nog steeds geen mengsel gevonden dat bij nat weer niet verzadigd raakt, afgeeft en inloopt.

En dan zijn er de halfverhardingen die uit slechts één type natuurlijk materiaal bestaan, zoals houtsnippers, schelpen en grind.

Om met de houtsnippers te beginnen: heb je je eigen bos of landgoed en houd je regelmatig grote hoeveelheden zaagafval, boomschors en houtsnippers uit de versnipperaar over na het verzagen van omgevallen bomen of het dunnen van houtopstanden, dan kun je die houtsnippers prima gebruiken om onverharde paden iets te verstevigen. De houtsnippers verteren geleidelijk en worden omgezet in organische stof, oftewel humus. Voor de kleinere tuin in de stad vormen schors en houtsnippers geen ideale ondergrond. Ze ogen donker en somber in een kleine ruimte. Verder verteren ze al heel snel en onttrekken daarbij stikstof en zuurstof aan de bodem. Tegelijk houdt die bodem onder zo'n mulchlaag veel vocht vast en als je niet regelmatig nieuw materaal aanvoert dan verandert een looppad al snel in een laag modder. Heb je dus geen eigen bos of landgoed dan is het vrij onzinnig om elke twee jaar naar een tuincentrum te gaan rijden om daar in plastic verpakte houtsnippers te gaan halen, zeker als de herkomst daarvan onbekend is en het materiaal mogelijk resten van (chemisch) bewerkt hout bevat.

Schelpen worden regelmatig toegepast voor fietspaden in het buitengebied. Of misschien kan ik beter zeggen, werden regelmatig toegepast want het materiaal is eigenlijk niet bestand tegen de hedendaagse recreatiedruk. De schelpen verkruimelen onder intensieve belasting en verteren uiteindelijk, waarbij vrij veel kalk uitspoelt. Voor tuinen in een stedelijke omgeving kan de vergankelijkheid van het materiaal juist een voordeel zijn: de schelpen kunnen in de bodem worden ondergewerkt wanneer het materiaal niet meer voldoet of wanneer een volgende bewoner andere wensen en plannen met de ruimte heeft. Nadeel is dat schelpen nogal “inlopen” in huis. Ze zijn scherp en blijven gemakkelijk aan zolen plakken. Niet handig dus met kleine kinderen of huisdieren met gevoelige pootjes. Maar elders kan een goede mat al volstaan om dit probleem te pareren.

Grind is een natuurproduct dat in vele maten en kleuren en vormen gewonnen wordt. Om te belopen is een fractie (deeltjesgrootte) van tussen de 4 en de 16 mm ideaal. In kleine tuinen zou ik eerder kiezen voor een fractie tot maximaal 12 mm. Bij fracties van boven de 32 mm, die nauwelijks beloopbaar zijn, spreekt men meestal niet van grind maar van keien. Voor scherp grind en gebroken steen met een deeltjesgrootte van minder dan 6 mm wordt meestal de term split gebruikt.

Regelmatig merk ik dat er over het gebruik van grind veel vooroordelen bestaan, maar mijn ervaring is dat als voor de juiste toepassing het juiste soort grind wordt gebruikt en dat grind op de juiste manier wordt aangebracht, dat er dan maar heel weinig nadelen en vooral heel veel voordelen kleven aan het gebruik ervan.

Vroeger werd grind vaak los aangebracht op een ondergrond van gebroken puin en daarna ingewalst of gewoon ingereden, met als nadeel dat het grind geleidelijk in de ondergrond verdween en dat het grindpakket daarom met enige regelmaat moest worden aangevuld. Bovendien ontstond gemakkelijk spoorvorming en om die te herstellen en om onkruid te verwijderen moest er regelmatig geharkt en gewied worden. Later werd grind vaak aangebracht op een ondergrond van anti-worteldoek. Dat voorkwam wel het wegzakken van grind in de ondergrond en het hield de wortelonkruiden tegen maar was het lopen zwaar en oncomfortabel, omdat het grind zich bij deze methode van toepassen niet kan zetten in de ondergrond. De steentjes blijven schuiven, het lelijke plastic doek komt aan de oppervlakte en is daar, onder invloed van licht, extra gevoelig voor slijtage en verval.

Inmiddels zijn er al weer geruime tijd grindplaten op de markt die eenvoudig op maat te maken en te leggen zijn. Ze hebben een structuur als een honingraat, waarin het grind stabiel wordt opgesloten. Na het vullen wordt over de platen nog een dun laagje extra grind gestrooid om de platen aan het oog te onttrekken. Hoe dunner die toplaag, hoe harder het oppervlak aanvoelt. Houd je die toplaag dun genoeg, dan is het hele grindpakket zo stevig dat je er comfortabel op kunt fietsen. De benodigde dikte van de grindplaten hangt af van de verwachte belasting. Voor opritten heb je iets dikkere platen nodig dan voor een terras. Als de ondergrond voldoende stevig is, dan kan zo’n oprit zelfs probleemloos de last van een vrachtwagen dragen. Onder de honingraten zit, altans bij de meeste merken, een waterdoorlatend vlies dat de wortelonkruiden tegenhoudt. Slechts enkele sterke rakkers, zoals bamboe, Kaukasische vleugelnoot, Japanse duizendknoop en heermoes laten zich hierdoor niet altijd onderdrukken. Zijn zulke sterke woekeraars aanwezig, dan moeten er extra maatregelen getroffen worden (maar dat geldt ook als je daar een traditioneel verhard oppervlak van klinkers of tegels toe zou passen). Onkruid van bovenaf, door zaden die in de grindlaag kiemen, dat komt vóór, maar die zaailingen kunnen niet dieper wortelen dan het vlies, op enkele centimeters onder het grindoppervlak. Meestal is het belopen van het grind al voldoende om die kiemplantjes te beletten om zich verder te ontwikkelen. En verder, als er grind gebruikt wordt dat uit mooi afgeronde, niet te kleine steentjes bestaat, dan blijft er absoluut geen grind aan zolen hangen en zullen de steentjes beslist niet inlopen.

Naast de goede waterdoorlatendheid zijn er nog veel meer voordelen aan het gebruik van grind. In de eerste plaats heeft grind, in tegenstelling tot tegels en stenen, geen richting. Het heeft geen oriëntatie, het creëert geen lijnen, vertoont geen patronen; het is volkomen diffuus en heterogeen. Dat zorgt voor een enorme rust in het beeld. Dat zal ook de reden zijn waarom grind in Japanse tuinen traditioneel als symbool voor water werd gebruikt. Bovendien is het met grind heel eenvoudig om paden en terrassen een vloeiende vorm te geven. met grote keramische tegels is zoiets volstrekt onmogelijk. Is het gewenst om de vorm van een pad of terras te benadrukken of is het uit praktische overwegingen noodzakelijk om het grind aan de zijkanten op te sluiten, dan kan vrij eenvoudig een kantopsluiting worden gemaakt van strips van verzinkt staal, corten-staal of aluminium. En, ook niet onbelangrijk, de kosten voor aanschaf en aanleg van grind, inclusief de grindmatten, liggen heel veel lager dan van een verharding met bijvoorbeeld baksteen of keramische tegels.

Enkele zaken nog om rekening mee te houden: grind en gras laten zich niet heel gemakkelijk combineren. Je wilt immers geen maaisel in het grind en zeker geen grind in het gras dat eventueel de maaimachine kan beschadigen. Combineren is niet onmogelijk maar er is dan zeker een kantopluiting nodig en een zeker hoogteverschil tussen de beide niveaus. Ook het combineren van grind en verharding kan lastig zijn. Losse steentjes op een strakke bestrating kunnen om verschillende redenen ergernis wekken. Een geheel andere kwestie is de milieu(on)vriendelijkheid van de grindmatten. Die matten zijn van plastic en vooralsnog lukt het de producenten niet om die in goede kwaliteit te maken uit volledig gerecycled materiaal. Wel zijn er immiddels leveranciers die in staat zijn om het rooster en het onkruidwerende vlies uit een en hetzelfde type kunststof te vervaardigen, wat de recyclebaarheid van de platen vergroot als ze ooit weer zouden worden afgedankt. Maar zoals altijd geldt, dat materialen alleen goed kunnen worden hergebruikt als ze ook op de juiste plek op de juiste manier ergens kunnen worden ingeleverd. Daar wringt hem vaak de schoen.

Tegenwoordig zijn er kunstharsen op de markt waarmee granulaten, zoals grind of split, of zelfs kurk, gebonden kunnen worden, zodat een laag ontstaat die stevig maar toch waterdoorlatend is. Het uiterlijk van die vloeren is zeer strak. Van een afstandje lijken ze meer op een net geboende vloer van een gymzaal dan op een laag van natuurlijk materiaal. Sommige producenten verkopen die kunstharsen als los product, andere leveren, onder allerlei merknamen, complete vloeren die alleen door gespecialiseerde partijen mogen worden aangelegd. Qua milieu(on)vriendelijkheid bestaan er flinke verschillen tussen de diverse producten. Ja, het eindproduct laat (in meer of mindere mate) water door en, ja, de gebruikte granulaten zijn van oorsprong "natuurlijk" en recyclebaar. Maar de lijmen, harsen, rubbers waarmee dat granulaat gebonden wordt, bestaan uit allerlei kunststoffen, polymeren, dikwijls polyurethaan, die allemaal niet recyclebaar en niet biologisch afbreekbaar zijn en die later op geen enkele manier meer van het granulaat zijn te scheiden. Daar staat dan weer tegenover dat veel van die chemische middelen na toepassing zo zijn uitgehard dat ze volledig inert geworden zijn. Het eindproduct kan dan aan het einde van zijn levensduur, net als bijvoorbeeld beton, weer als "schoon puin" worden gemalen en hergebruikt. Maar hoe schoon dat "schone puin" op de lange duur is, daarover bestaat dan ook weer gerede twijfel.

Misschien zijn er enkele specifieke toepassingen te vinden waarvoor dergelijke op kunsthars gebaseerde producten een meerwaarde kunnen hebben; voor de aanleg van rolstoel-vriendelijke paden of valdempende ondergronden onder speeltoestellen, of voor boomspiegels of voor strookjes waar veel water van bijvoorbeeld een rieten dak op terecht komt. Maar zelfs in die gevallen bestaan er mijns inziens vaak andere oplossingen, die veel eenvoudiger, goedkoper en duurzamer zijn.

Samenvattend: van de vele mogelijkheden die er op het eerste gezicht ljken te zijn om waterdoorlatende (half)verharding toe te passen in een particuliere tuin, vallen er bij nadere beschouwing vele af. Sommige producten zou ik eerder (licht) waterbufferend willen noemen dan werkelijk waterdoorlatend en met de milieuvriendelijkheid ervan is het vaak veel slechter gesteld dan de leveranciers ons willen doen geloven. De beste opties die overblijven voor toepassing in kleine tuinen zijn dikwijls grind of schelpen, mits op de juiste wijze toegepast, op de juiste plek, voor het juiste gebruik, op de juiste ondergrond. Als die ondergrond nauwelijks water doorlaat, dan moet de structuur daarvan eerst worden verbeterd voordat het überhaupt zin heeft om een drainerende toplaag aan te brengen.

>